Uit de NRC van 5 maart 2001
[ terug ]
MATTHÄUS PASSION
KASPER JANSEN
Nu Nikolaus Harnoncourts tweede officiële registratie van Bachs Matthäus Passion verschijnt, gaan de gedachten vooral uit naar zijn eerste opname uit 1970. Het was achteraf de definitieve doorbraak van een 'authentieke' omwenteling in de uitvoeringspraktijk van oude muziek, die zich vervolgens - aanvankelijk vooral in ons land - uitstrekte tot een groot deel van de klassieke muziek en die ook internationaal nog steeds verder doorwerkt.
Harnoncourts 'nieuwe' opvattingen over historische muziek leken destijds revolutionair, maar waren gewoon 'ouderwets'. Ze betekenden een terugkeer naar de originele partituur, naar de authentieke uitvoeringspraktijk met de oorspronkelijke tempi, naar oude instrumenten of kopieën daarvan, naar de originele omvang van orkest en koor en naar de historische stemtypes: uitsluitend jongens- en mannenstemmen. Bij de Matthäus Passion waren drie solisten met alt-stem (countertenor): Paul Esswood, Tom Sutcliffe en James Bowman. En zo klonk voor het eerst sinds Bach op de Goede Vrijdag in de jaren rond 1730 de Matthäus Passion in de Thomaskirche in Leipzig uitvoerde, het werk weer ongeveer zoals het was bedoeld.
Hoe anders dan toen gebruikelijk de Matthäus Passion van Harnoncourt en Concentus Musicus Wien was, laat zich het eenvoudigst en spectaculairst afmeten aan de uiterst beknopte duur van dit destijds legendarisch lange en zware werk: 2 uur, 54 min. 27 sec. De monumentale EMI-opname van Otto Klemperer uit 1962 duurde nog 3.43.29. Na Harnoncourt deed vrijwel iedereen mee aan de race om de flitsende lichte Matthäus. Van de 14 opnamen uit mijn cd-kast is die van Gardiner uit 1989 het snelst: 2.37.29. De meeste uitvoeringen duren 2.40 tot 2.45. Dat is een uur minder dan Klemperer nodig had, ook Mengelberg vond die lengte genoeg. Hij bereikte die door het werk te couperen.
Al was de duur een objectief citerium, in feite ging het bij Harnoncourt veel meer om de subjectieve aspecten: om het totale klankbeeld, het klankkarakter van orkest en koor, de lichtheid en helderheid, de detaillering van frasering en accentuering, de strenge scheiding tussen de twee instrumentale en vocale koren. Het ging ook om lenigheid, afwisseling en een nieuwe expressie, variatie in de sfeer van de koralen, minder breedsprakig, groots en stoffig conventioneel, maar terzake aangescherpt en opgefrist.
Harnoncourts opzienbarende visie op de Matthäus Passion maakte uiteraard het meeste los in ons land: sinds Mengelbergs vestiging van de Palmzondagtraditie in 1899 hèt Matthäus-land. In 1973 dirigeerde Harnoncourt de Matthäus bij het Residentie Orkest, in 1975 leidde hij bij wijze van experiment de Johannes Passion bij het Concertgebouworkest, waar hij tussen 1976 en 1989 de Matthäus Passion acht keer dirigeerde, afgewisseld met de Johannes Passion. Harnoncourt kreeg er ook ander repertoire: van Mozart tot Bruckner.
De nieuwe Matthäus-opname van Harnoncourt is met 2.41.35 nog ongeveer dertien minuten sneller dan zijn eerste. Dat hoort men er niet onmiddellijk aan af, deze opname klinkt de ware Nederlandse Matthäus-liefhebber die zijn uitvoeringen bij het Concertgebouworkest volgde, vooral vertrouwd in de oren. De opvattingen van Harnoncourt zijn gemeengoed geworden. Dirigenten als Gardiner, Koopman, Van Veldhoven, Brüggen en Herreweghe wijken er niet wezenlijk van af.
Harnoncourt is zelf tussentijds het meest van zijn oorspronkelijke ideeën afgeweken, door te werken met het 'moderne' Concertgebouworkest en te blijven experimenteren, zoals met de solistenbezettingen. De nieuwe opname maakte hij weer met het 'authentieke' Concentus Musicus Wien, onder de solisten zijn nu vier vrouwen.
Deze opname, gemaakt in het Bach-jaar 2000, is via de pc te volgen met de zwierige partituur voor ogen. Maar wat historisch belang betreft blijft die ver van Harnoncourts baanbrekende opname uit 1970 - in tal van opzichten extremer en inmiddels 'gedateerder', die terecht leverbaar blijft (Teldec 2292-42509-2 (3 cd). De nieuwe opname is vooral een bevestiging van wat Harnoncourt na dertig jaar ervaring heeft bereikt: een Matthäus zoals die nu in grote lijnen vrijwel alom wordt nagevolgd, maar wel van bijzondere en grote kwaliteit, intens van expressie en met uitstekende solisten, zoals Matthias Goerne (Christus), Christine Schäfer, Bernarda Fink, Elisabeth von Magnus, Michael Schade en Markus Schafer. Als evangelist is Christoph Prégardien mij iets te lyrisch, zangerig en te weinig dramatisch.
Typisch Harnoncourt blijven zijn soms eigenzinnige tempi, die mij niet altijd aanspreken. Het toch altijd al zo dansant snelle slotkoor Wir setzen uns mit Tränen nieder klinkt nu nóg sneller, terwijl het van mij bij elke herhaling langzamer èn zachter mag, plechtiger, verstilder, ootmoediger, ontroerender.
Matthäus Passion: Teldec 8573-81036-2 (3 cd)[ terug ]